Wat is een goede vleugel? / Hoe hoog vliegen onze vliegtipplers? (S. Knobbout)

Zodra een duivenliefhebber een duif in zijn handen krijgt bekijkt hij meteen de vleugels. Het openen van een vleugel is een vanzelfsprekend en typisch gebaar. Heeft u zich wel eens afgevraagd wat men ziet, waar men op let of waar men veel waarde aanhecht? En weet u waarom u zelf de vleugel bekijkt? Of bent u er ook eentje, die het maar uit gewoonte doet?

Toch kunnen we een heleboel leren door vleugels van Trippen te bekijken en ze met elkaar te vergelijken. Natuurlijk is het niet zo dat een Tippler met een goede vleugel ook een goede vlieger is, doch ze zal beter kunnen presteren dan een verder gelijkwaardige Tippler met een slechte vleugel. Een Tipplervleugel is uit verschillende delen opgebouwd en elk deel heeft zijn eigen functie voor het vliegvermogen. Het geraamte van de vleugel kunnen we vergelijken met dat van onze eigen arm. Bestaat onze arm uit de bovenarm, onderarm en de hand, bij duiven praten we over de arm, de voorarm en de hand. De arm is zeer verkort en bestaat uit het opperarmbeen; de voorarm bestaat uit de ellepijp en het spaakbeen. De voorarm vraagt veel meer uitleg; ze draagt namelijk alle pennen van de achtervleugel ofwel de passieve vleugel. De slagvleugel ofwel de hand bestaat uit de pols, de middenhand, de duim en de middelvingers. Op de middelhand zijn de eerste zes pennen ingeplant, terwijl op de middelvingers de vier grote slagpennen zijn geplaatst. Algemeen hecht men veel betekenis aan de laatste vier pennen. Alle pennen tezamen moeten een gesloten geheel zijn en een rechte lijnen vormen bij een geopende vleugel. Vooral aan dit laatste hecht Niek Kreeftmeijer veel waarde. Toch wel een persoon om even stil bij te blijven staan lijkt mij. Op de laatste clubdag had ik de mazzel om even met hem te kunnen praten over vleugels en selectie. Terug naar onze vleugel nu. De eerste zes slagpennen vormen een gesloten vlak, zodanig dat het werk van de vier grote slagpennen optimaal rendement oplevert. De achtervleugel moet ook rechtlijnig zijn. Hij doet ook dienst als draagvlak bij het vliegen, maar fungeert voornamelijk als rem bij het neerstrijken. De grootte van de slagvleugel is eveneens belangrijk. Hoe langer de slagpennen zijn, des te groter is het totale vleugeloppervlak, des te beter de Tippler kan zweven (= uitrusten in de lucht). Ik heb wel eens Belgen horen praten over een prachtige “decalage”. Hiermee bedoelt men het verschil in lengte van de laatste broekpennen en de eerste slagpen. Men beschouwt dit als een kenmerk van een ideale, die het gevolg is van een korte achtervleugel en een lange slagvleugel. Volgens de theorie zou in de slagvleugel van goede vliegers de pennen van een naar binnen gebogen vorm overgaan naar een rechte pen. Opmerkelijk hierbij is dat de negende en tiende pen lichtjes de neiging zal hebben om naar buiten uit te wijken.

De belangrijkste kenmerken van een ideale slagvleugel kunnen we als volgt samenvatten:

  1. –    De eerste slagpennen moeten zo breed mogelijk zijn met een zo groot mogelijk oppervlak en vooral een gesloten geheel vormen.
  2. –    De vier grote slagpennen moeten smal zijn, mooi afgerond aan de top met liefst dezelfde lengte.
  3. –    De inplanting moet zodanig zijn dat ze naar de toppen uit elkaar wijken zodat er aan de top een luchtopening ontstaat.
  4. –    Het spreekt vanzelf dat de pennen sterk en soepel moeten zijn.
  5. –    De grootte van de vleugel moet in harmonie zijn met de grootte van de Tippler. Het liefst een kleine Tippler met een grote vleugel, dit heeft immers het grootste rendement.

Maar om een lang verhaal kort te sluiten, haal ik de woorden van Hidde de Jong aan “Ze kunnen mij wat aan kletsen over vleugeltje dit en vleugeltje dat, uiteindelijk moet HET in zijn kop zitten, tussen de oren dus en daar kan niemand in kijken.”

Bron: Jubileumbrochure, A.S. Knobbout, Ede